°1948
Enkele stipmomenten…
Kind en tiener
Ik ben geboren in Merksem. Ik behoor tot wat men noemt, de babyboomgeneratie of de eerste bevrijdingsgeneratie na de tweede wereldoorlog. Mijn ouders Lea en Nestor waren van het dorp Nieuwkerken-St-Niklaas, een dorp met kasseistraten, plaatselijke notabelen, veel café’s en familiale landbouw- en klompenbedrijven.
Mijn ouders waren vlak na de oorlog naar Antwerpen-Merksem verhuisd voor het werk van vader bij de Antwerpse Trammaatschappij en de winkel die mijn moeder uitbaatte op de Bredabaan in Merksem.Toen hun huis gebouwd werd in Nieuwkerken, keerden zij terug naar het dorp. Nieuwkerken werd na de oorlog een slaapdorp, een pendelaarsdorp naar Antwerpen (20km) en naar St-Niklaas (5 km).
een christelijk gezin
Het gezin waarin ik opgroeide was een gelovig, christendemocratisch arbeidersgezin. Beide ouders hadden elkaar leren kennen, vlak voor en tijdens de oorlog, in de kajottersbeweging van de stichter parochiepriester in Laken Jozef Cardijn (1882-1967, zie foto). Hun beperkt onderwijs hadden ze gecompenseerd door een engagement in deze beweging met een groot aanbod aan studiedagen, ontspanning, ‘retraites’,….
Het christelijk geloof was alom aanwezig. Zoals het een christelijke moeder betaamde had ze, eens gehuwd, haar werk opgegeven als winkelbediende in het grootwarenhuis “Sarma” in Sint-Niklaas en als zelfstandig winkelierster in Merksem. Elke week gingen we ter kerke naar de zondagsmis. Nadien wachtten voor heel het gezin pistolets, koffiekoeken en verse koffie. Er werd veel over sport, politiek, het huishouden en het werk van vader gediscussieerd. Pa en ma stimuleerden me, na de koffiekoeken, naar de openbare bibliotheek te gaan, die in feite beheerd werd door de kerk, de onderpastoor. Ik ruik nog de heerlijke walmen van zijn dikke sigaren. Ik heb als kind een rij boeken van Karl May verslonden over Old Shatterand en Winnetou, de boeken over ‘Arendsoog’, de Vlaamse filmkes,..Thuis lazen we strips (Suske en Wiske, De Rode Ridder, Bessy, Nero,…) en verzamelalbums met kruiswoordraadsels, stripverhalen en ook met een strip van Buck Danny (een Koude Oorlogsheld, een Amerikaans gevechtspiloot met zijn avonturen boven de jungle van Azië).
Mijn ouders luisterden elke zondagavond naar het “godsdienstig halfuurtje”, ze bouwden een ‘kroostrijk gezin’ uit (7 waarvan uw dienaar de oudste), uiteraard met lidmaatschap van de christelijke mutualiteit, het ACV, de KWB, de Bond van het Heilig Hart, De Bond van Grote en jonge Gezinnen. Het parochieblad viel elke week in de brievenbus. Het pedagogisch boek van Prof. Kriekemans (KUL), behoorde tot het “huismeubelair”: moeder verwees er regelmatig naar en wij snuffelden af en toe in dat geleerde boek.
In de week werd er ook regelmatig door de kinderen naar de mis gegaan én in de meimaand naar het lof waarna we meikevers gingen vangen (stel je toen de impact voor in een klein dorp van 4.000 inwoners: met drie fulltime parochiepastoors, volle kerken, en verschillende missen per dag). Uiteraard was er de eerste- en plechtige communie, die voor ons kleine jongens een feestelijk karakter hadden.We kregen een nieuw kostuum, en een feestelijk etentje met kip dat toen “zondagseten” was.
Mijn moeder zorgde voor de sfeer thuis, vader was gans de dag weg, vertrok naar het werk met de trein, om 6.30u en kwam rond 17 uur thuis. Moeder had ook een zekere esthetische aanleg als we haar dagboek openslaan uit haar tienerjaren, in schoonschrift en opgefleurd met zelf getekende bloemenmotieven. Mijn ouders beleefden hun christelijk geloof authentiek, soms met te grote ijver. We luisterden, soms draaiden we ons om, en gingen spelen.
oorlogsverhalen
De stichter van de kajotters, priester Jozef Cardijn, wilde niet de gruwel meemaken meemaken die Adolf Daens met het episcopaat had ondergaan. Hij pompte daarom het godsdienstig gevoel op bij de jonge kajotters, niet alleen uit religiositeit, ook om zijn beweging naar het almachtig episcopaat af te schermen. Tegelijk gaf hij mijn ouders zelfrespect voor de arbeidersklasse mee, goesting voor de strijd voor betere werk- en loonvoorwaarden, enz…
In de kajottters beweging waren zowel katholieke fundamentalisten als een sterke sociale vleugel aanwezig. Priester Jozef Cardijn was tijdens de oorlog geen ronselaar voor het Oostfront, zoals vele pastoors in de colleges. Mijn vader benadrukte dat steeds. J. Cardijn werd zelfs een korte tijd door de Duitsers gevangen gezet voor zijn politiek niet correcte toespraken.
In de kajottersbeweging werd de bevrijding van de Duitsers voorbereid. Er lagen in Vlaanderen duizenden brochures klaar onder de titel “Bevrijding” voor het geval het moment er was. Mijn moeder koos haar moment vrij risicovol. Ze begon in het dorp de boekjes te verspreiden toen de Duitsers nog niet volledig weg waren, tot grote schrik van mijn vader (mijn vaders schrik was ingegeven omdat hij wist van een jongen uit het dorp van 14 jaar die, bij het terugtrekken van de Duitsers op de grote weg Gent-Antwerpen, een geweer had gevonden en in handen had. De terugtrekkende Duitsers zagen het, plaatsten hem tegen en boom en schoten hem dood).
Als jongetje, van rond de tien-vijftien jaar hoorde ik vele oorlogsverhalen die een diepe indruk maakten. Mijn vader werd aanvankelijk opgepakt, hij zat ondergedoken in een groot huis in een buurgemeente. Volgens hem werd hij verraden, hij kwam te voorschijn omdat “alles in orde was” , zoals hem werd gezegd, en zag dat hij in de val gelokt was om naar Duitsland gedeporteerd te worden. Hij kon toch ontsnappen aan het transport omdat hij het argument gebruikte, vooral met steun van vader Kamiel, dat hij als oudste zoon nodig was in het familiaal klompenmakers bedrijf en de voorzitter van de regionale klompenmakers bond de bezetter overtuigde (de klompenmakers waren verplicht te produceren en te leveren aan Duitse fabrieken).
Zijn jongere broer Achiel Dullaert had geen geluk: hij werd door de bezetter weggevoerd en te werk gesteld in Maagdenburg (Duits: Magdeburg) op 100 km van Berlijn. (Mijn vader hield er altijd een schuldgevoel aan over dat hij wel, en zijn jonge broer niet kon ontsnappen). Toen mijn nonkel Achiel terugkeerde trouwde hij. Mijn vader, inmiddels ook gehuwd, bouwde, samen met zijn broer, elk een ééngezinswoning, naast mekaar, hetzelfde type, dit om de kosten te drukken. Ze hadden een vriendschappelijke band, niet alleen omdat ze broers waren, maar ook door wat ze samen beleefd hadden in de oorlog (bij het begin van de oorlog samen op de vlucht via Rouen per trein naar het zuiden van Frankrijk, St-Jean-du-Gard in de buurt van Montpellier, dan terug naar huis).
Nonkel Achiel kwam na de oorlog af en toe bij ons “buurten” en vertelde over zijn ervaringen als verplicht te werk gestelde in Maagdenburg. Zijn bevrijding door het Rode Leger, in chaos en gruwel, op het einde van de oorlog kwam steeds terug in zijn verhalen. Het moet hem diep geraakt hebben. Vooral omdat hij, vermagerd en verzwakt, van een vroege dood gered werd en opgevangen werd in een ziekenpost van het Rode Leger om te genezen en aan te sterken.
Hij vertelde hoe Russen hun woede tegen de Duitsers koelden. Zij hadden de grootste offers gebracht zegde hij om Hitler te verslaan. Over de Russen kon je bij hem geen woord verkeerd zeggen. (Natuurlijk zullen we nadien, wijs en ouder geworden, en uit de directe oorlogssfeer wegdrijvend, de kritiek niet sparen over de stalinistische onderdrukking. We verwijzen ondermeer naar het rapport in 1956 op het KPSU- partijcongres van partijleider Chroestjov waarin hij afrekende met de praktijken van Stalin, naar het totaal gebrek aan democratie en respect voor nationale gevoeligheden waarvan communisten eveneens slachtoffer van Stalin werden, ook mede gevoed door de Koude Oorlog vanuit het Westen die de paranoia in het Oosten van Europa versterkte en een nieuw Koude Oorlogs-Oostfront opende).
vooruitgangsgeloof, de welvaartsstaat
Ik herinner me de jaren vijftig als een wat dubbelzinnige periode: optimisme in de uitbouw van de welvaartsstaat, anderzijds de dreiging dat er terug oorlog zou komen. Het symbool van de wederopbouw was voor mij de Wereldtentoonstelling, de Expo in 1958 te Brussel, op de Heizelvlakte. Mijn ouders wilden de Expo bezoeken en ik mocht mee. Met de bus van ’s morgens vroeg op reis en met een knapzak, via Temse, Puurs, Steenokkerzeel, Meise, zo richting het verre Brussel. Ik zag alles voor het eerst.
Een overweldigende wereld ging open.We bezochten verschillende paviljoenen te voet of met de bijna voetstaps rijdende treintjes: het Atomium (zie foto), het symbool van het begin van het atoomtijdperk. Vele landen hadden een paviljoen en stelden hun land voor. Onder meer het Japanse-, Franse-, het Amerikaanse- en ook het Sovjet-paviljoen. Ze hadden ook heel wat ‘openbaringen’ in petto op cultureel, economisch en technisch vlak. Onder meer de Sovjets die de eerste kunstmaan Spoetnik 1 ten toon stelden. Het was de eerste satelliet die in een baan om de aarde werd gebracht in 1957, het begin van de ruimtevaart. Mijn christelijke ouders konden natuurlijk niet omheen het paviljoen van het Vaticaan, Civitatis Dei.
Ik ben een kind van de welvaartsstaat en de idee van wederopbouw na de oorlog. Er werd kindergeld gegeven, voor de woning werd een sociale lening verworven, later studiebeurzen voor middelbaar- en hoger onderwijs, als je ziek werd en in het ziekenhuis terecht kwam werd bijna alles terugbetaald.
Mijn vader werkte bij de Maatschappij Intercommunaal Vervoer Antwerpen (Miva), bij “den tram” zoals we toen zegden (aanleg en herstel elektrische bovenleiding en nadien wisselnetwerk in Antwerpen). Ook daar heerste optimisme. Mijn vader had ‘vast werk’ zoals dat gezegd werd. We kregen thuis de raad mee van “je later niet dood te werken, maar je werk vooral degelijk te doen’.
Vader kwam regelmatig fier thuis dat er weer loonopslag werd voorzien of een premie. De vakbonden stonden sterk. De sociale dienst van de trammaatschappij gaf in onze kinderjaren aan elk gezinslid van de werknemers één mooi verpakte chocolade paashaas. Tussen de kinderen onderling was het dan kijken welk deel van de paashaas bij de eerste beet werd afgebroken. Ik had de gewoonte eerst de kop af te bijten.
Er zijn momenten uit je kindertijd die je nooit vergeet. Zoals de dag dat mijn vader en ik als kleine jongen mee mocht naar Antwerpen om een nieuwe radio te kopen, een radio van het Duitse merk ‘Grundig’ (zie foto). Het was een radiowinkel niet ver van de voetgangerstunnel. Na de aankoop met de radio te voet terug door de tunnel naar de stoomtrein op Sint-Anneke Linkeroever. Televisie kwam niet in huis. Als we Schipper naast Mathilde, Bonanza, Lassie of een voetbalmatch wilden zien mochten we bij de buren gaan kijken (één ervan vroeg telkens 25 ct Bfr kijkgeld, het was de boekhouder van de christelijke mutualiteit in het Waasland).
Vooruitgang en optimisme was ook de onvergetelijke ervaring als negenjarig jochie toen ik, samen met mijn vader, een match van de Champions League (toen Europa Cup 1) 1957-1958 kon bijwonen.
Ik “verstikte” bijna met mijn 1 meter tussen de ‘reuzen van mannen’ en prees mij gelukkig op de tribune te kunnen zitten. Voor het eerst hoorde ik het lawaai van 50.000 supporters “op de Bosuil” in Deurne. De voetbalmatch van FC Antwerp tegen Real Madrid op donderdagnamiddag (de wekelijkse vrije namiddag in het college) 11 oktober 1957, werd door FC Antwerp, de ploeg van Vic Mees en cs., met 1-2 verloren van de Real-sterren Di Stefano, Kopa.
Politiek niet correct
Mijn vader had ook vrienden bij zijn collega’s in Antwerpen. En geen gewone voor een ACV- er. Ik herinner me communistische vrienden van de vakbond die bij ons christelijk gezin op bezoek kwamen. Ik herinner me twee namen: “Dè Leon en “dè Stan”. Leon was een communist, bohemientype, en woonde in een bungalow in Brasschaat, in de bossen. Begin de jaren zestig leerde ik via hem de Rode Vaan kennen, het weekblad van de Communistische Partij in Vlaanderen.
Als “bohemien” bracht hij zijn vakanties door op een camping aan de kust met zijn gezin. We gingen bij hem op bezoek aan de kust, ook thuis in Brasschaat. Rond koffie en gebak werden gesprekken gevoerd. De andere communist ‘Stan’ was zo vriendelijk zijn auto, een Peugeot 203 (met een lange motorkap), gans het weekend te lenen om naar aanleiding van mijn plechtige communie ritjes te doen naar de kerk, familie en vrienden (mijn vader had geleerd auto-’s en vrachtwagens te besturen tijdens zijn legerdienst).
Vader was in mijn tienerjaren een trouwe christendemocraat in de almachtige CVP- staat. Met figuren naar wie hij opkeek: zoals de travaillist en Gentse advocaat, gewezen CVP- voorzitter, eerste minister Theo Lefèvre (zie foto), Robert De Gendt (KWB), Jef Deschuyffeleer (KAJ), Jozef Cardijn (zie boven), Gust Cool (ACV-voorzitter), maar ook “de kop”, Jos Van Eynde hoofdredacteur van de socialistische Volksgazet, (krant die hij las op het werk) en later ook Georges Debunne (ABVV).
De grote staking tegen de eenheidswet (1960-’61) werd thuis niet onbesproken gelaten. Mijn vader, ACV-er, stond aan de verkeerde kant. Hij moest tussen een woedende massa, met begeleiding van politie, de gesaboteerde bovenleiding van de tram in Antwerpen herstellen. Hij vertelde me vaak dat hij toen angsten doorstaan heeft. Wat ik weet is dat het ACV geen stakingsgeld zou uitbetaald hebben indien hij zou meegedaan hebben, en thuis was moeder er niet mee gediend zonder inkomen te vallen, dat – letterlijk – ‘broodnodig’ was voor de vele te voeden mondjes.
Toch broeide er wat in de sociaal-culturele tak van het ACV: de KWB (Katholieke Werklieden Beweging). Het Vaticaans Concilie en de opkomst van de bevrijdingstheologie, d.w.z. het samengaan in een nieuwe synthese van christendom en marxisme, vooral levendig in Zuid-Amerika, bereikte ook de KWB. In 1964 werd een KWB-Manifest goedgekeurd dat scherpe kritiek had op de kapitalistische onderneming onder de titel “Hervorming van de Onderneming”.
Het Manifest inspireerde zich onder meer op de experimenten van arbeiderszelfbestuur in het Joegoslavië van de legendarische partizanenleider en toen president J.B. Tito tevens leider van de Communistenbond van Joegoslavië (Tito was mede de gangmaker van de niet-gebonden landen (los van de VS en de SU) met Indonesië, India, China,…). Er werden studiebezoeken georganiseerd. Deze KWB- beweging voor zelfbestuur was echter geen lang leven beschoren. Jef Houthuys ook oud-kajotter en ACV-voorzitter, was supporter van het ‘Mitbestimmungsmodel’ van West-Duitsland en had het hele conservatieve ACV- kader achter zich.(J. Houthuys was ook lid van de Trilaterale, een Amerikaans initiatief o.l.v. David Rockefeller, gesticht in 1972 in Knokke-Zoute, en bedoeld om de hegemonie van de VS in Europa en Japan te consolideren, een soort Atlantische, antisocialistische eliteclub in volle Koude Oorlog (vergelijkbaar met de Bilderberg-elitegroep).
een flamingant komt in onze straat wonen…
Voor mijn vader en moeder stond Vlaamsgezind tot zowat 1970 (zie verder) gelijk met zwart en collaboratie met de Duitse bezetter. Het was een verademing toen Maurits Coppieters in onze straat kwam wonen (eind de jaren zestig) om zijn vastgelopen politieke loopbaan in Gent (hij voelde er zich niet meer thuis, in het Gentse Volksunielokaal werd nog altijd Wehrmacht-muziek gespeeld) een nieuw elan te geven in het Waasland, met succes.
Eindelijk een flamingant die niet besmet was, werd in het dorp gezegd. Met een groepje lokale Volksunie militanten zagen we M. Coppieters regelmatig zondagvoormiddag in onze straat colporteren met het partijblad ‘WIJ’. In 1970 stemden de dorpelingen, waaronder wij, hem in de gemeenteraad in de gemeente Nieuwkerken waar hij oppositie voerde tegen de tot dan oppermachtige CVP. (ook nadat we de progressieve, vlaamsgezinde onderpastoor G. Verhaeghen tegen de conservatieve kuiperijen van het bisdom te Gent hadden verdedigd begin 1970).
Ook de jonge, progressieve lerares Nelly Maes, ten onrechte ‘rooie’ Nelly genoemd door extreemrechts, bracht een frisse wind in de Volksunie van Sint-Niklaas. In het lokale Davidsfonds kregen progressieven de bovenhand met ondermeer wiskundeleraar Roger Van Ranst tegen de nationale, conservatieve Davidsfonds-voorzitter Clement De Ridder.
Het waren zorgeloze kinderjaren, sober maar proper, met een bergketen aan ervaringen. Mijn ouders waren diep christelijk, maar toch met een open geest naar de wereld maar vnl. mijn moeder moest toch niets hebben van dat communisme, alhoewel dat nooit werd omgezet in venijn en tirades.
De buitendeuren in de gezinswoning in de Meesterstraat gingen ’s nachts niet op slot, onze fietsen hadden ook geen slot, het autootje ging ook niet op slot, de bakker, de bode van de mutualiteit en de KWB, de grootouders, nonkel Achiel,… kwamen en gingen. We speelden voetbal op straat, rolschaatsten ook, bikkelden, roken onze eerste sigaret op het nabijgelegen voetbalplein, vingen kleine kikkertjes en staken ze onder de deur van een kapelletje in onze straat waar elke dinsdag de kwezels kwamen bidden en kaarsen branden.
Eén grote schaduw hing over ons gezinnetje: moeder werd ziek en steeds ernstiger, wat de levensvreugde in het gezin onder druk zette en stress veroorzaakte toen ze weer eens in het ziekenhuis werd opgenomen voor een week of meer, of nachtelijke hoestbuien kreeg. Familiehulp werd ingeschakeld.
In 1966 overleed ze plots, eenzaam en verlaten in het Sint-Rafaëlziekenhuis in Leuven, een gezin van zeven jonge kinderen halfwees achterlatend (zes tot achttien jaar). Nadat ik mijn jonge moeder (46) diep geschokt mee ten grave had gedragen op een warme zomerdag in juni 1966, begon ik enkel maanden later in oktober aan hèt grote avontuur aan de universiteit in de Prinsstraat te Antwerpen.
School, jeugdbeweging, universiteit
Mijn ouders wilden dat ook hun kinderen verder studeerden. Het motto van J. Cardijn indachtig: eerst zien, oordelen en dan handelen. Zonder onderwijs gaat dat niet zegden mijn ouders. En je kunt “met onderwijs sociaal verder geraken dan wij, die de kans niet gehad hebben”.
1957-1966
Vanaf het vierde studiejaar ging ik naar het College in Sint-Niklaas, naar de”grote stad”(!), en volgde er lager onderwijs en de humaniora wetenschappen. Het College in Sint-Niklaas, een mastodont van een school (nu 1600 scholieren- gemengd), met één centrale gang in rechte lijn van wel 300 meter.
Uiteraard was het een leerrijke periode voor een volksjongen, waarin de vele vakken een werkelijkheid ontvouwden die je voordien niet kon inbeelden. Onder meer wiskunde, fysica, chemie, aardrijkskunde, geschiedenis, met de dichter-priester Cyriel Coupé, alias Anton Van Wilderode die ons in de afdeling wetenschappen inwijdde in de antieke cultuur (de Aeneïs), de ascetische priester Daniël Evrard, leraar Frans, aanleunend bij de priester-arbeiders,…
Er werd gevoetbald, gekaatst en gezweet, tijdens de pauzes op de speelplaats. De school had voor mij ook iets ongezelligs. De massaliteit van het studentenaantal, maakte van het college eerder een onderwijsfabriek.
Ik kreeg als jongetje ook een ervaring in het college die confronterend was in de volop woedende Koude Oorlog, met de deprimerende fototentoonstelling van de Norbertijn Werenfried van Straaten van Oostpriesterhulp, (de “spekpater”) met opzwepende retoriek. Ik herinner me de Eucharistische Kruistocht (!) bijeenkomsten voor vrijwilligers waar ’s middags in de kapel werd voorgelezen uit een obscuur toneelboekje over “Tarcisius in Moskou”, en de godsdienstvervolging. Dat alles botste met mij, als jongetje van tien-twaalf met mijn positieve ervaringen van mijn nonkel Achiel (zie boven ), met de vrienden van mijn vader, en met kruistochten die niet aan mij besteed waren.
De jaren 1960. Bondsleider jeugdbeweging Katholieke Studenten Actie (KSA)- Nieuwkerken. Ik heb weinig of geen interessante contacten gehad met priesters. Eéntje springt er toch uit. De priester die onze jeugdbeweging KSA in Nieuwkerken begeleidde: Ignace De Kesel (overleden 2013, 80).
Hij was de zoon van de notaris van het dorp. Hij studeerde na zijn priesterwijding romaanse filologie en gaf les aan het Sint- Lievenscollege in Gent en was buiten de lokale KSA-bond betrokken bij nationale jeugdbewegingsinitiatieven. Hij schrijft in zijn autobiografische brochure opvattingen die ik grotendeels deel :”In mijn 22 jaar ervaring in de jeugdbeweging heb ik nooit smalend kunnen oordelen over jonge mensen. Ik heb wel moeten constateren dat volwassenen jonge mensen in de steek lieten (geen lectuur in huis, geen controle op besteding van geld en tijd, verstrekking van stampmuziek en drugs, cynisme en profiteursmentaliteit, weinig thuis zijn met de kinderen,…). Ik heb tenslotte veel mededogen met hen, omdat zij geen samenhangend mens- en wereldbeeld hebben meegekregen, wat grote onzekerheid brengt. Die jeugdbewegingservaringen hebben ook mijn afkeer beïnvloed van het bourgeois-denken, vooral van kleinburgerlijkheid, conformisme, angst voor de overheid. Het heeft tenslotte mij beïnvloed in mijn blijvende openheid voor nieuwe denkwijzen…”.
Ignace De Kesel was een aristocraat naar geest en hart, een innemend man die een goede relatie had met de jongens uit de arbeidersklasse, die wij waren, en hen kennis bijbracht. Mee op vakantiekamp, die voor ons tieners tien feestdagen waren, was hij de wandelende encyclopedie voor alles wat met flora en fauna te maken had.
Hij leerde ons als tieners stafkaarten lezen en het kompas gebruiken (geleend bij zijn nonkel kolonel) voor avontuurlijke tochten in de uitgestrekte bossen rond de rivier de Semois (Bouillon-Bottasart). Zeer vroeg al ging hij op pad om everzwijnen bij de drinkplaatsen aan de Semois te spotten. Hij moeide zich niet met de praktische kampprogrammatie.
Hij discussieerde met ons over alles en nog wat. En dit ’s avonds bij kaarslicht in de leiderstent, met een biertje en, als er nog honger was, een omelet met spek, tomaten en brood. (Ik sprak hem het laatst op de grote anti-rakettenbetogingen in Brussel in de jaren tachtig van vorige eeuw). Hij leerde ons gevoel krijgen voor de natuur en de kosmos (cfr. colofon cosmic -video).
1966-1971
Universiteit: Sint-Ignatius Antwerpen en KULeuven; inspirerende proffen ondermeer: Prof. Karel Van Isacker s.j. (boeken o.m. De Antwerpse dokwerker (1963), Het Daensisme (1959), Irma Laplasse (1971)), Prof. Louis Van Bladel s.j., “de rode jezuïet”(moderne filosofen ondermeer kerngedachten van Marx, het jezuïetentijdschrift ‘Streven’), Prof. Herman Deleeck (sociale zekerheid), Prof. Lode Van Outrive en Prof. Ward Leemans (sociologie), Prof. Frans Van Mechelen (wiskunde-statistiek), Prof. Eugeen De Jonghe (economische sociologie o.m. verplichte lectuur en bespreking Monopoly Capital (1966) van de Amerikaanse sociologen P. Baran & P. Sweezy). In 1972 behaalde ik het licentiaat in de Sociologie te Leuven.
Buitenschoolse intellectuelen toen, onder meer: Toon Roosens (“De Vlaamse Kwestie”, 1981), Prof. Leo Michielsen (Geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging deel 1,2,3, 1973), Jef Turf (essay: ‘Politieke identiteit voor communisten”, 1977, en Vlaams Marxistisch Tijdschrift), cursussen Ernest Mandel (marxistische economie).
Journalist bij De Rode Vaan
Sinds 1978-1992: Beroepsjournalist weekblad De Rode Vaan: redacteur- hoofdredacteur (1992: einde Rode Vaan); Kaderlid in de KP, lid van het dagelijks bestuur; nadien redactiesecretaris van het het SP-blad “Nieuw Links” (1995-1999), medewerker in het Vlaams Parlement van de (Brusselse) SP fractie. Vanaf 2000 medewerker aan het links (Brussels) flamingantisch maandblad Meervoud met als hoofdredacteur en bezieler wijlen Christian Dutoit (+ 2016) en nu zijn partner Bernard Daelemans.
In 2009 ontvingen we de Leeuwenpenning van het Davidsfonds Waasland voor maatschappelijke verdiensten in de regio Waasland. (zie gelegenheidstoespraak Jef Turf, cfr. Archief op deze site). Onder meer als verdediger van de progressief, Vlaamse onderpastoor Gilbert Verhaeghen St-Niklaas-Nieuwkerken (1970), als medeoprichter: van het Masereelhuis in St-Niklaas (1977), van het progressieve jeugdcentrum De Spikkel (1971), van het Opbouwwerk Waasland vzw (1985), van de Wereldwinkel Sint-Niklaas (1974). Tevens als lijsttrekker gemeenteraadsverkiezingen KP- Sint-Niklaas, 1976, en KP- kandidaat parlementsverkiezingen.