In het vierde nummer van Wetenschappelijke Tijdingen van vorig jaar, maakte prof. em. Harry Van Velthoven een vernieuwde synthese over dit boeiend onderwerp onder de titel. Amisennemis’[i]? communautaire spanningen in de socialistische partij (Belgische Werkliedenpartij- BWP) tot 1914. De vernieuwende inzichten van Maarten Van Ginderachter (Het Rode Vaderland, 2005), het implementeren van de principes van Miroslav Hroch en tal van nieuwe Franstalige studies ter zake, werden geïntegreerd. De premisse van zijn Leuvense collega, Lode Wils, als was de Vlaamse beweging een louter katholieke beweging, wordt erin weerlegd.(foto boven: werk einde 19e eeuw waarin socialisme staat voor “verbroedering en sociale herverdeling”.)
gastschrijver: Joost Vandommele
Natuurlijk zaten de Vlaamse socialisten in een lastig vaarwater wegens minoritair in Vlaanderen én in de BWP (Tot 1900: alleen Anseele verkozen op een ‘nationale’ lijst in Luik; in 1900: 3 gekozenen ten opzichte van 23 Waalse en 5 Brusselse partijgenoten). Toch weerden ze zich op gebied van de Vlaamse eisen. De ontwikkeling van de arbeidersbeweging speelde zich af t.o.v. een snel veranderende maatschappij: tussen 1846 en 1910 daalde het aandeel van de landbouw van 55,2% naar 21,9%, steeg de secundaire sector van 31.7% naar 46,9% en de tertiaire sector van 13,1% naar 31,2%.
Vlaams- Brusselse BWP introduceert het reformisme in Wallonië
1886 blijkt een belangrijk kantelmoment. In Wallonië breekt een gewelddadige staking uit, buiten de leiding van de pas in 1885 gestichte Werklieden Partij om. Die probeerde een uitbreiding naar Vlaanderen te voorkomen maar impliceerde tegelijk een beeld van Vlaamse (Gentse) solidariteit door een trein coöperatief brood te sturen en de oproep van Anseele aan de soldaten ‘om niet op hun broeders te schieten’[iii]. Toen in 1887 een nieuwe dergelijke staking in Henegouwen mislukte en door de staatsveiligheid geïnfiltreerd bleek, kon de BWP zich tot het Waalse industrieproletariaat uitbreiden. De straatmobilisatie in Wallonië werd nu het belangrijkste buitenparlementaire wapen in een nieuwe, algemeen aanvaarde parlementaire strategie, waarvan de strijd voor algemeen enkelvoudig stemrecht de speerpunt werd[iv]. Het Vlaamse organisatiemodel en de Waalse actiebereidheid zouden elkaar alleen maar versterken…
Een conservatieve Belgische beheersings-politiek
Maar ook enkele vooruitziende conservatieve leiders zagen echter wel in dat sociale en politieke toegevingen noodzakelijk werden om het stoorvermogen van de ‘classe dangereuse’ onder controle te houden en erger te voorkomen. Vanuit een briljant toegepaste beheersingsstrategie werden druppelsgewijs 20 traag en zo minimaal mogelijke toegevingen gedaan, waarvan de bekendste het Algemeen Meervoudig Stemrecht (1894) was. Al snel bleek dat de BWP met deze formule electoraal stagneerde en de oude machtselite haar macht kon behouden. De BWP hanteerde nu een spreidstand tussen de revolutionaire retoriek en de reformistische realiteit. Na 1895, als het Gentse model op zijn (electoraal) hoogtepunt staat, brak immers een nieuwe periode van economische hoogconjunctuur aan, de belle époque. De toename van de winsten gaf uitzicht op sociale toegevingen. Vooruit, dat in 1913 een kwart van alle Gentse gezinnen bereikte, vreesde tevens bij revolutionaire avonturen haar hele structuur te verliezen. Het kwam er volgens de retoriek dus op aan om bij de val van het kapitalisme met eigen organisaties klaar te staan[v].
Le flamind, de inferieure vreemdeling
Waar de 19de eeuw de gouden eeuw van Wallonië was, stond ze voor Vlaanderen gelijk aan ‘arm Vlaanderen’ met een massale Vlaamse migratie naar vooral Wallonië in ondermeer de zware industrie zoals de steenkoolmijnen (foto rechts). Dit leidde in Wallonië tot de stereotype beeldvorming van les Flaminds, ontwortelde armoezaaiers, criminogene en inferieure vreemdelingen, zolang ze niet tot Walen waren geassimileerd. Het bood radicale periodieken de gelegenheid om alle Vlamingen te stigmatiseren: l’instinct de violence qui caractérisait la race flamande (L’Ame wallonne, 15 maart 1898), dit in contrast met de Waalse superioriteit. Alleen de Franstalige cultuur kon het Vlaamse volk beschaven. Ondanks de wijzigingen in het kiessysteem kon de katholieke (in Wallonië geïdentificeerd met Vlaamse) parlementaire meerderheid maar niet worden gebroken, tot grote frustratie in Wallonië. De socialistische verkiezingsuitslagen vertoonden een opvallende asymmetrie[vi]. De Vlaamse electorale zwakheid zorgde voor ongenoegen, vooral in de provincie Henegouwen en specifiek in het kiesarrondissement Mons, waar de socialisten drie van de zes zetels had ingeleverd. Het stereotiepe beeld van de reactionaire Vlaming, waarvan de geëmancipeerde Waal het slachtoffer werd, schoot dáár eerst wortel. Het werd ook de meest anti-Vlaamsgezinde federatie.
Bovendien voelde men zich in Wallonië, ook in de BWP, ondervertegenwoordigd navenant de inbreng: de sterke Waalse mijnwerkersbonden waren bvb. ondervertegenwoordigd. Bovendien vergaderde het partijbureau in de hoofdstad en kwam het veelal in handen van Brusselaars. Dit zorgde voor een Brussels-Vlaams overwicht waarin de numerieke Waalse meerderheid niet werd weerspiegeld. De Borainse en Brusselse federatie, zoals de Luikse, vereenzelvigden overigens de Belgische staat met een Belgische etnie. De Belgen waren Latijnen of Galliërs, maar geen Germanen. Frankrijk werd bewonderd, de Vlaamse Beweging als een Duitse vijfde kolonne afgewezen. De stakingen van 1887 in Henegouwen zorgden al voor aanvaringen tussen de gebroeders Defuisseaux en de BWP, volgens hen geleid door Gentse en Brusselse arrivisten, waarbij 20 000 Vlaamse arbeiders de wet stelden aan 180 000 Walen. Kortstondig richtten zij een Parti socialiste républicain op, socialiste et wallon.
La fusion des races
Oorspronkelijk werd de aanwezigheid van twee ‘rassen’ met eigen kenmerken als een voordeel gezien. Zo prees Destrée aanvankelijk de kwaliteiten van de âme belge, de gelukkige mix van de open en oproerige geest van de Waal met het bedachtzame organisatievermogen van de Vlaming. Men zag deze ‘rassenvermenging’ binnen de Belgische etnie al grotendeels voltrokken, op taalkundig gebied met het Frans als hoge statustaal. In feite nam het Waalse socialisme de Belgische taalideologie van de cijnselite over. De Antwerpse en de Gentse socialisten verdedigden sterk het zgn. gelijkheids- en wederkerigheidsprincipe dat echter een hoog wishfull thinking-gehalte had: als iedereen tweetalig werd, was de kwestie opgelost. Doch o.m. in de Kamer kwam het snel tot botsingen: Geen van de gekozen Waalse socialisten kende Nederlands…
Une répugnance de la langue flamande instinctive et profonde
Wederkerigheid zou eveneens een algemene tweetaligheid in België impliceren, wat in Wallonië ondenkbaar was. Daar poneerde men dat dit het precedent zou schapen om voortaan eentalige Walen uit alle functies te verjagen, niet alleen in Vlaanderen (in Vlaanderen Vlaams!) en in nationale instellingen (zoals het parlement), maar ook in Wallonië zelf… Een (nutteloze en kwetsende) veralgemeende tweetaligheid zou de Walen reduceren tot tweederangsburgers, niet meer thuis in Vlaanderen (ils nous ont pris la Flandre), gediscrimineerd in Wallonië, niet meer welkom in nationale instellingen, weggeconcurreerd op de arbeidsmarkt, behandeld als een overwonnen volk, onderworpen aan meesters van een vreemd ‘ras’. Intussen werd al wat tweetalig was, zoals bvb. een treingids, als kwetsend ervaren.
Intussen was dus onder de Waalse ambtenaren in Vlaanderen en in Brussel, die weigerden de volkstaal te leren, ook de Waalse beweging ontstaan, die zich later ook naar Wallonië zelf zou uitbreiden. Die was eerst nogal liberaal en beschuldigde de Waalse socialisten in 1898 mede de gelijkheidswet[vii] te hebben gestemd en dus aan de leiband van ‘rasgebonden’ Vlamingen als Anseele te lopen en Wallonië te verraden.
Jules Destrées (foto onder) Open Brief aan Albert I
Na 14 jaar stemmingmakerij over de Gelijkheidswet en nadat de communautaire kwestie in de BWP wegens onoverbrugbaar een ‘vrije’ kwestie was geworden, kwam Destrée in augustus 1912 met zijn fameuze ‘Open Brief’ voor de dag. De rode illusie van elkaar versterkende ‘ras’-kenmerken tot een Belgisch volk was meteen ten einde. Integendeel, het ene ‘ras’ wilde het andere onderdrukken. Twee ontwikkelingen hielpen deze ommekeer en radicalisering verklaren: de verdere taalwetgeving en de verkiezingsuitslag van juni 1912 waarbij men hoge verwachtingen had gesteld inzake het doorbreken van de klerikale meerderheid. De Waalse socialisten zouden met hand en tand elke opgelegde kennis van het Nederlands in Wallonië verwerpen. Omwille van une répugnance (= afkeer) instinctive et profonde konden of wilden ze geen Nederlands leren. In het parlement moest men de Vlaamse agressie bestrijden door de vorming van een pluralistische tegengroep, een Waals blok. Dat veronderstelde de deelname van de Waalse katholieken, die dit soort van frontvorming echter weigerden[viii]. Volgens Destrée contrasteerde de authenticiteit van de Vlaamse en Waalse zielen (De Vlaming was traag, koppig, geduldig en gedisciplineerd. De Waal was levendig, wispelturig en antiautoritair.) met het artificiële van de âme belge en de rêve imbécile des nationalistes belges, die beide tot Belgen wilden mixen. Dat ontaardde in de Brusselse Beulemansen, die de gebreken van de twee ‘rassen’ (later gecorrigeerd tot nationalités) leken te verenigen. Bovendien verschilden de regio’s economisch, religieus en politiek totaal van elkaar.
Le Néerlandais, un instrument inférieur de communication
Voor Destrée was het Nederlands un instrument inférieur de communication en was la bonne volonté van de Franstaligen inzake nationale communicatie meer dan voldoende. Door zijn open brief werd hij het boegbeeld van de Waalse beweging. Destrée wilde het wallingantisme echter wel leiden, maar er niet door geleid worden… Tegenover dat agressieve Flandre flamingante kon men best terugplooien op Wallonië als laatste verdedigingslinie. De aanvankelijke politiek van de Waalse beweging was: tweetaligheid in Vlaanderen, annexeren van Brussel en eentaligheid in Wallonië. Om vooral dit laatste te bekomen mocht desnoods de Franstalige minderheid in Vlaanderen losgelaten worden.
Destrée vond echter het Waalse en Vlaamse streven niet evenwaardig: het eerste vond hij een strijd om le droit de l’homme, het tweede een om het droit du sol… Voor Destrée stond de mogelijke vernederlansing van de Ugent eigenlijk gelijk aan het verdwijnen van de laatste haard van Franse cultuur in Vlaanderen wat o.m. impliceerde dat er geen Belgen meer waren, wat nogmaals aantoonde hoezeer België een recente, kunstmatige staat was. Op 7 juli 1912 werd de grondslag gelegd van de Assemblee wallonne, die als een Waals schaduwparlement fungeerde. Als nieuwe ‘verbeelde’ gemeenschap kreeg de Waalse subnatie gelijkaardige symbolische herkenningstekens als de Vlaamse: vlag, feestdag…
Demografie, antimilitarisme en flaminboches
In juli 1914 maakte Destrée zich ook ongerust over de demografische evolutie. Industrialisering, ontkerkelijking, verstedelijking, verhoging van de levensstandaard remden de bevolkingsgroei in Wallonië af, dit in tegenstelling tot Vlaanderen. Bijgevolg vreesde hij dat de zolang nagestreefde socialistische eis, de invoering van het enkelvoudig stemrecht, Wallonië politiek en cultureel nog meer zou minoriseren. Voor de Belgisch-Franstalige houding t.o.v. Vlamingen tijdens de komende Wereldoorlog was ook het volgende van belang: de Vlamingen hadden volgens Destrée de Walen het gevoel van veiligheid ontnomen. De dreigende oorlog tussen de twee naburige grootmachten zou ongetwijfeld ook over Belgisch grondgebied woeden. Hij gaf de schuld voor de Belgische militaire zwakte aan de Vlamingen vermits die zich zo fel tegen de uitbreiding van de dienstplicht kantten. Vlaanderen zou volgens hem ver buiten de strijd blijven met Antwerpen als nationale schans. Daar zou men ‘wanneer het niet in handen is der Duitsers, die er nu reeds als meesters huizen, het onweer laten voorbijdrijven achter zijn vestingen. Maar wij, Walen zullen aan de gruwelen van de oorlog worden overgeleverd’… We merken ook al de ideologische onderbouw voor het later veralgemeende scheldwoord flaminboche… Aan de bestemmeling van de open brief, Albert I, die in feite zijn zienswijze deelde, schreef Destrée veelbetekenend Aveugle qui ne Ie voit pas…
Een de facto eentalig Franstalige partijwerking
Aan Vlaamse kant groeide vanaf 1900 dan weer het ongenoegen over de dominantie van het Frans in de partijwerking. De Vlaamse arbeiders begrepen er weinig van, terwijl Vlaamse leiders deze taal onvoldoende beheersten om tussen te komen. De kritiek nam toe op Waalse federaties die tienduizenden Vlaamse arbeidsmigranten verwaarloosden, en op de Brusselse federatie die eerder laat met de Vlaamse aanwezigheid in haar kiesarrondissement begon rekening te houden. In deze groeiende communautaire spanning stond het partijbestuur redelijk zwak. In de BWP maakte men onderscheid tussen ‘partijkwesties’ waarvoor de partijtucht gold en ‘vrije kwesties’. Omdat de Vlaams-Waalse tegenstelling onoverbrugbaar werd, werd dit een vrije kwestie waarover men in het parlement vanaf 1909 naar eigen overtuiging mocht stemmen.
Intussen waren de verbeelde socialistische gemeenschap en de verbeelde nationale gemeenschap in de groeiende verzuilde samenleving naar elkaar toe gegroeid in de logica van Ubi bene, ibi patria: het vaderland is daar waar we het goed hebben. Gelijk met de zuilvorming ontwikkelden zich lokale en regionale baronieën, autoritair en paternalistisch geleid. Zo bvb. de sterk oligarchische structuur van het Gentse model: aan de basis een tienduizend gezinnen, een breed middenkader van vrijgestelden en militanten, een topkader met ‘Vader’ Anseele als de onbetwiste leider, de padre padrone. In dergelijk systeem was de persoonlijke houding van de leiders (bvb. Anseele, Vandervelde en Destrée) ten aanzien van de Vlaamse kwestie niet te onderschatten en vaak doorslaggevend. Wat Vlaanderen betreft, is tot 1914 dus de persoonlijke mening van Anseele[ix] van belang al was het maar dat Gent meer dan de helft van de Vlaamse BWP-leden leverde.
Anseeles ontwijkingsstrategie
Edward Anseeles (foto rechts) visie komt goed tot uiting wanneer hij zich op 4 maart 1911 in de Gentse federatie moet verdedigen als Huysmans hem vraagt in naam van het Vlaamse socialisme het wetsvoorstel voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit mede te ondertekenen: a) de Vlaamse zaak is voor ons geen hoofdzaak dus lopen we er niet echt warm voor maar de Vlaamse Beweging is zo sterk geworden dat we wel stelling moeten nemen b) in ons programma staat de gelijkheid der talen c) de eenheid van de partij mag zowel op Belgische als op Vlaamse schaal niet in het gedrang komen. Anseeles houding was ambigue: hijzelf bleef een koele minnaar, maar verloochende geen principes. Wel kreeg Ferdinand Hardijns, lang de Gentse nummer twee, in Vooruit blijkbaar de vrije hand voor anti-flamingantisch scheldproza… Vóór het optreden van Hendrik De Man en Camille Huysmans, na 1910, had het Belgische socialisme ideologisch nooit veel aandacht geschonken aan het nationaliteitenvraagstuk. Men bleef de Vlaamse kwestie herleiden tot een faciliteit, rechtvaardig dat wel, maar een luxeprobleem. De doorbraak van de democratie zou dit afgeleide, ondergeschikte vraagstuk vanzelf oplossen. Het behoorde allemaal tot een ontwijkingsstrategie, die men later bvb. ook ten aanzien van het vrouwenstemrecht zou hanteren.
In Vanaf 1900 had ook de Vlaamse Beweging zich organisatorisch en inhoudelijk sterk vernieuwd door het cultuurflamingantisme van Vermeylen te ontwikkelen. Vanuit een zeer effectief pluralistisch buitenparlementair circuit van de Vlaamse civil society, mobiliseerde men voornamelijk rond de Gentse hogeschoolkwestie. Nederlandstalig opgeleide universitairen moesten voor een concurrentiële Nederlandstalige elite zorgen, volgens de Gentse socialisten een nieuwe classe dirigeante!
Huysmans (foto links): je suis flamingant parce que socialiste
Op dit elan ontwikkelde zich de Vlaamsgezindheid van de Antwerpse federatie[x] met als boegbeeld Camille Huysmans. Die stelde onomwonden: Je ne suis pas socialiste parce que flamingant, mais je suis flamingant parce que socialiste. Hij verklaarde ook in de kamer: Je suis socialiste avec passion et Flamingant avec passion. De Vlaamse kwestie was geen bijzaak meer, maar een wezenlijk onderdeel van de ontvoogdings- en klassenstrijd. Tegenover een defensief discours en een afwachtende tactiek, bepaald door externe prikkels, stelde hij een narratief gericht op actie en principiële participatie. De socialistische arbeiders moesten niet alleen de economische en de politieke macht veroveren, maar ook de culturele macht. Op de vraag of dit geen gevaar betekende voor de eenheid van de partij, antwoordde Huysmans dat men het in de partij ook niet eens was over de evenredige vertegenwoordiging en het ministerialisme (regeringsdeelname) terwijl de gelijkheid der landstalen wel in het partijprogramma stond. Huysmans had overigens een bijkomend tactisch motief voor het bondgenootschap met Van Cauwelaert vanwege diens connectie met de opkomende christelijke arbeidersbeweging. Het Antwerps voorbeeld werd door meerdere Vlaamse afdelingen gevolgd. Kort voor de oorlog veranderde zelfs Gent van standpunt en begon men ook daar, zij het op een gematigde manier het territorialiteitsbeginsel te volgen… Het heette nu ‘dat in België, na de arbeidswetten, de taalwetten het minst toegepast werden.’
Destrées Open Brief als eye-opener in Vlaanderen
In zijn weekblad La Semaine Politique liet Huysmans Hippoliet Meert[xi], oprichter van het ANV en secretaris van de Hogeschoolcommissie, uitgebreid de open brief van Destrée becommentariëren. Zelf bleef hij wel de belangrijkste woordvoerder. Zo weerlegde hij de stelling dat Vlaanderen tweetalig zou zijn. Het Frans was de cultuurtaal van een kleine minderheid. Het waren deze notabelen, landjonkers en industriëlen, die de emancipatie van de kleine burgerij en van het proletariaat altijd hadden tegengewerkt. Daarom was de taalstrijd in Vlaanderen ook een klassenstrijd. Hij vond het wraakroepend dat Waalse partijgenoten, meegesleept door een kleinburgerlijk chauvinisme, deze heersersgroep als een bondgenoot beschouwden en in bescherming namen. De beschuldiging van Vlaamse overdrijvingen was zonder grond. Als er al een Vlaamse overdrijving was geweest, dan was het die van de lijdzaamheid.
Voor Huysmans kon België als politieke eenheid blijven bestaan, maar met versterking van de provinciale en gemeentelijke autonomie (Waalse eis) en met recht van elke nationaliteit op culturele autonomie. Dat concept had hij ontleend aan de austromarxist Otto Bauer, die hij in 1907 op het congres van de Internationale in Stuttgart had leren kennen en die daarin een oplossing zag voor het talenvraagstuk in de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije. Toegepast op België gaf dat Vlaanderen het recht op eigen onderwijs van de lagere school tot de universiteit, zonder inmenging van de andere gemeenschap. Huysmans liep met zijn culturele autonomie tevens vooruit op de idee van Cultuurraden. De mogelijke contouren van een toekomstig België begonnen zich af te tekenen…
Vlaamse ontnuchtering in 1913
Naast het parlementair initiatief voor de vervlaamsing van Ugent (zie supra) was er in 1913 veel beroering rond de nieuwe legerwet (algemene dienstplicht; stemming 2 juli, gepubliceerd 31 juli 1913) en de schoolwet (leerplicht; stemming 21 januari, gepubliceerd 19 mei 1914). Het territorialiteitsprincipe dat ‘streektaal = voertaal’ voorstaat in het onderwijs of in het leger (Vlaamse regimenten) kreeg geen kans en men koos uiteindelijk voor een tweetalig leger en een schoolsysteem dat brede mogelijkheid tot tweetaligheid bood. De flaminganten bleven (nog maar eens) met een kater zitten o.m. omdat Van Cauwelaerts zgn. meerderheidstrategie mislukt was. De Waalse socialisten bleven bvb. inzake het leger op hun gekend standpunt: van Walen mocht men nl. geen kennis van het Nederlands eisen en Frans kennende Vlaamse officieren konden onmogelijk de ‘âme sensible et si nuancée’ van de Waalse soldaat begrijpen. Wat de schoolkwestie steunden ze de zgn. liberté du père de famille, in feite een verfransingsmechanisme. Dit systeem zou in Brussel de verfransing en de ‘déracinement’ sterk versnellen… Indien de ouders van 20 kinderen schriftelijk ergens een andere afdeling vroegen, dan moest men deze volgens de Franstalige socialisten oprichten. Na de recentste talentelling vroegen ze zich ook af waarop men nog wachtte om Brussel en omstreken bij Wallonië in te lijven…
Joost Vandommele: “Van Velthoven heeft m.i. een prachtige synthese gemaakt”.
Harry Van Velthoven blijft echter nauwgezet binnen een legalistisch Belgisch wettelijk kader, precies wat de BWP in die tijd (en later) zowel op sociaal als op Vlaams vlak deed. De organisatie en het medebeheer van een Sociale Zekerheid op Belgische schaal maakte immers van de Vlaamse eisen meer en meer een hinderpaal of stoorzender. Met hun respectabiliteitspolitiek, die hen in de Belgische machtscenakels moest brengen, stootten ze ook de principiële flaminganten af die precies tot dan nog enige hoop in hen hadden gesteld inzake het realiseren van Vlaamse eisen[xii]. Zelfs bvb. de vrij behoudsgezinde Alfons Sevens, die in 1911 in Gent met een pre-nationalistische lijst opkwam. Die schreef in zijn schotschrift De Vlaamschgezindheid en de moed van Edward Anseele en van de bende van Vooruit (1912): ‘Toen Edward Anseele in 1894 in de Kamers van volksvertegenwoordigers de rechten der Vlaamsche taal verdedigde, klopten de herten van alle flaminganten van geestdrift. De opkomst der socialistische partij deed een nieuwe hoop voor de oogen der flaminganten schitteren. De socialistische partij, die wilde en nog wil het monopolium der werkliedenbeweging bezitten, moest volgens alle gezond oordeel zich onmiddellijk aan het hoofd der Vlaamsche beweging stellen.’ De sociaal democratie distantieerde zich door haar reformisme ook van alle andere anti-burgerlijke tendensen, die samen met het radicaal flamingantisme tijdens WO I de godsvrede op communautair gebied en het Belgische jusqu’au boutisme van de werkliedenpartij zouden bevechten. In Vlaanderen was er dus voor WO I al een vrij breed revolutionair potentieel aanwezig dat de analyse dat ‘Vlaamse strijd ook klassenstrijd was’ ten volle begreep en door de BWP werd afgestoten of in de steek gelaten. Zij waren veelal teleurgestelde volgelingen geweest van de jonge, anarchistische Vermeylen. Ook de linkse oppositie binnen de BWP en socialisten-van-het-eerste-uur als Pol De Witte stonden vaak op dit standpunt. Ik mis ook de primordiale rol van de Gentse progressistische loge La liberté waar Anseele lid van was…Daar vonden de Gentse socialisten de nodige intellectuelen (bvb. arichtect Ferdinand Dierkens die hun patrimonium ontwierp en dokters voor de ‘volkskliniek’) en hun progressief-liberale medestanders bvb. de latere socialistische senator Emile Coppieters. Die was een aannemer van baggerwerken en tevens een der grote protagonisten van de omvorming van coöperatieve bedrijven tot nv’s. Hij kwam uit liberaal-progressistische kringen, trad als zogenaamde ‘politieke windhaan’ toe tot de BWP (met de liberaal-progressisten erbij werd de socialistische fractie nu vaak ‘radico-socialistisch’ genoemd), voerde onder meer de grondwerken uit voor de constructie van het feestpaleis Vooruit in de Sint-Pietersnieuwstraat en werd diverse malen verkozen als senator, de eerste keer in 1908 in Luik. Om senator te worden moest men gefortuneerd zijn. Volgens Van Schoenbeek had hij zwaar geïnvesteerd in de coöperatieve weverij De Vereenigde Wevers en zou hij zo zijn zetel feitelijk hebben ‘gekocht’. In 1919 werd hij in Gent gekozen. In 1910 bestond er beroering toen bleek dat hij aandeelhouder was van de vlasfabriek Union Linière.
Wij mogen gerust aannemen dat een loge als La liberté, die nauwe banden had met de zgn. ‘vulgarisateurs’(zie ook noot 9), in de toonaangevende Gentse federatie sturend optrad in bepaalde aangelegenheden waaronder zeker ook de communautaire kwestie. Als historicus besteedt Van Velthoven opvallend ook geen aandacht aan het in deze zin bewuste herschrijven van de socialistische geschiedenis o.m. door Avanti alias Oscar Roelants in 1907-’08. Het fundamentele flamingantisme van de eerste generatie Gentse socialisten, onder wie Emiel Moyson (zie foto links) werd daar zorgvuldig weggegomd. Ook Anseeles voornaamste kompaan van meet af aan, Edmond Van Beveren wordt niet vermeld. Zijn flamingantisme was onder meer gebaseerd op het Groot Nederlands sentiment. Hij schreef in De Werker in de jaren 1870: ‘Wij allen werkers, zullen ons Vlaemsch, onze echte moederspraak, eeuwig blijven behouden, kunnen nooit geen ander aennemen en willen of kunnen geen andere verstaen, en nogthans, hier te lande, hij die geen Fransch kan, heeft bijwijlen geen brood.’ De Vlaamse kwestie was voor hem ‘in hoofdzaak een volkszaak’, die alles te verwachten had van de verwezenlijking van het politiek-democratische beginsel van het algemeen stemrecht. In 1892 schreef hij in Vooruit: ‘Het is ons goed recht te spreken in onze taal, het verhevenste en schoonste van ieder natie, en bestuurd te worden door mensen die wij verstaan.’ In de gemeenteraadszitting van 29 januari 1896 verdedigde Van Beveren het voorstel om het Nederlands te gebruiken in de Gentse gemeenteraad. Begin 1897, kort voor zijn dood, voerde hij het woord op een volksvergadering te Gent, ingericht door Vlaamsgezinden van alle partijen, om agitatie te voeren voor de Gelijkheidswet. Van Beveren bracht er hulde aan de Vlaamse beweging ‘zonder dewelke de achterlijkheid van ons volk nog groter zou zijn dan nu’. Zijn overlijden op 3 december 1897 heeft m.i. de deur opengezet voor een ambigue en bij wijlen anti-houding van de socialisten in het Vlaamse vraagstuk en dit tot vandaag…
Referenties
[i] Amisennemis was een woordspeling van Guy Spitaels op de verhouding van de Vlaamse t.o.v. de Waalse socialisten.
[ii] Voor alle duidelijkheid: het gaat niet om een ‘zich ingebeelde’ gemeenschap maar om een ‘verbeelde gemeenschap’ m.a.w. ‘het socialisme als een sociale constructie gebaseerd op een rationele en een emotionele verbondenheid, in de ontwikkeling naar een reformistisch socialisme’ aldus Van Velthoven, zolang de socialistische samenhorigheid bewaard bleef. De socialistische verbeelde gemeenschap teerde zoals gelijk welke nationalistische op een identitaire positionering, bepaald zowel door rationele overwegingen als door emotionele betrokkenheid nl. a) een eigen ‘versus van ‘wij en zij denken’, ideologisch vertaald in de klassenstrijd als reactie tegen kapitalistische onderdrukking en uitbuiting b) een groepsbeeld ingeprent via de opbouw van een collectief en selectief geheugen c) identitaire lijm die wordt aangebracht via mythen, symbolen, feesten, vieringen, verhalen, martelaren, portretten in de huiskamer, schilderijen, liederen (Internationale, Gij zijt kanailje…), vlaggen, betogingen, pers, herinterpretaties van het verleden etc. d) de materiële en tastbare voordelen (Werklieden bemint uw profijt!, een slogan van de Gentse coöperatieve Vooruit) e) de romantiek van de solidariteit f) het patrimonium bvb. de Gentse ‘paleizen’ van la petite patrie socialiste, binnen een vijandige, kapitalistische maatschappij. De socialistische identiteit had als kenmerken: ideologische geslotenheid en apartheid, eigen netwerken op zo veel mogelijk domeinen van het leven, later ook het principe van de gesubsidieerde vrijheid.’
[iii] In juni 1886 werd Anseele hiervoor voor assisen veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, die hij uitzat van september 1886 tot februari 1887; Dit leverde hem, ook in Wallonië, de status van martelaar op, wat van de weeromstuit zijn geloofwaardigheid en onaantastbaarheid in Gent nog verstevigde.
[iv] De Gentse socialisten zochten bondgenoten voor de strijd voor het algemeen enkelvoudig stemrecht en vonden die niet bij de traditionele flaminganten, hoewel de Vlaamse beweging uiteraard van deze democratische vooruitgang zou profiteren… De Vlaamsgezinde middenklassers werden o.m. afgeschrikt door de Eerste Internationale (1864-1872), de Parijse Commune (1871), de revolutionaire Waalse stakingen in 1886-1887 en de grote politieke stakingen in België in 1891 en 1893. De katholieke Vlaamse Beweging propageerde een antisocialisme waarbij het socialisme, bastaardjong van het liberalisme als vaderlandsloos, ‘volksvreemd’, heulen met de Franse aartsvijand etc. werd weggezet. In feite probeerde het katholieke flamingantisme de Vlaamse Beweging ideologisch te monopoliseren en zo het Vlaamse platteland af te schermen. Veelal werd de taal als de belangrijkste of enige bevrijdende factor gezien, als het middel voor de oppassende werkman tot individuele sociale verheffing. Een door hen geleid beschavingsoffensief moest, vooral via het onderwijs in de moedertaal, de kloof tussen de klassen dichten. In Gent vonden de socialisten vanaf 1895 hun bongenoot voor het algemeen enkelvoudig stemrecht in de Franskiljonse Association Libérale. Anseele zou met hen vanaf 1911 met hen de stad Gent besturen. Vóór Lodewijk de Raet hadden de flaminganten ook nooit de primordiale broodkwestie gesteld. Toch beschouwden de Gentse socialisten zich ‘volbloed Vlaams’. Het was de enige taal die de grote meerderheid van haar aanhang sprak, ‘de taal der mindere mensen, der sloebers’. Heel haar werking getuigde ervan: bibliotheken, toneel, muziek, voordrachten, massapers.
[v] Vanaf ca 1910 zal o.m. de jonge Hendrik De Man kritiek spuien over het reformisme in de praktijk: a) de kleinburgerlijke kruideniersgeest van de verbruiks-coöperaties, b) over de tactiek van de antiklerikale kartels met het risico door de liberale partij te worden gedomesticeerd, c) over de eventuele deelname aan een antiklerikale regering (het ministerialisme), d) over de wijze waarop louter omstandigheden de koers van de partij bepaalden (opportunisme).
[vi]Verkiezingsuitslag BWP van 1900 per provincie: Vlaamse provincies: Antwerpen (7%), Oost-Vlaanderen (8,92%), West-Vlaanderen(1,78%), Limburg (1,17%); Brabant: 25%; Waalse provincies: Henegouwen (41,77%), Luik (42,17%, Namen (32,96%), Luxemburg(4,48%).
[vii] De gelijkheidswet werd door de Franstaligen vaak als ridicule ervaren en een stap terug in de vooruitgang waar België internationaal om geroemd werd…
[viii] Door de massale Vlaamse inwijking in de Waalse industriebekkens vond men ‘les purs wallons’ alleen nog op het eerder katholieke Waalse platteland. Zij bleven trouw aan het eenheidsideaal van 1830 en ‘la fusion des races’.
[ix] Anseeles dubbelzinnigheid wordt geïllustreerd door het feit dat hij gelijktijdig lid was van de Gentse Association pour la Vulgarisation de la langue Française, die in feite de volkstaal wou uitroeien en tegelijk zijn Waalse collega’s parlementsleden aanspoorde de gelijkheidswet te stemmen. Toen de Borainse socialist Louis Pépin opmerkte dat hij geen flamingant was, repliceerde hij veelbetekenend ‘Si, si, je suis tout…’
[x] In Antwerpen bouwde men voort op een flamingantische traditie van bvb. de Meetingpartij en de Nederduitsche Bond. De BWP had er ook een andere sociale samenstelling dan het Gentse textielproletariaat. O.m. de snelgroeiende havenarbeidersbond ‘Willen is kunnen’ o.l.v. de flamingant Jan Chapelle stelde onomwonden in 1906: ‘Wij zijn flaminganten!’
[xi] Voor de flaminganten fungeerde Destrées Open brief als eyeopener. Hippoliet Meert antwoordde dat de Vlamingen geen schrik moesten hebben van een administratieve scheiding. Hij was zelfs de mening toegedaan dat een autonoom Vlaanderen en een autonoom Wallonië een sterker België zouden maken…
[xii] De dichter René de Clercq zal het als volgt verwoorden:
Ik ook had rood geloof, dat is vervlogen
Ik ook had rode hoop die is vernederd
Wij zijn belogen, volk, wij zijn bedrogen.
Al mijn liefde gaat naar Vlaanderen sedert