Honderdduizenden economen zijn jarenlang opgeleid om in naam van de “vrije markt”, over het neoliberaal beleid een wetenschappelijk sausje te gieten. Eén van die dogma’s is, dat de daling van de uitkering voor werklozen, naarmate de werkloosheid langer duurt, de perfecte karwats is om de werklozen wat harder naar werk te doen zoeken. Een Zweedse studie komt tot een tegenovergestelde conclusie: uitkeringen moeten stijgen als mensen langer werkloos zijn.
De Belgische regering Charles Michel (MR)- Johan Van Overtveldt (N-VA) besliste deze zomer in een “arbeidsdeal” van het zogenaamde zomerakkoord de werkloosheidsuitkering, naarmate de werkloosheid langer duurt, sneller te doen dalen dan vandaag het geval is. Daarmee wil ze de werklozen onder druk zetten om zogezegd “uit hun luie zetel” te komen en harder op zoek te gaan naar een job en werk sneller te aanvaarden. De regering gebruikte daarvoor ook natuurlijk wetenschappelijke redeneringen van ‘vrije markt’ economen. Op basis van een Zweedse studie over werkloosheidsuitkeringen en de beslissing van de regering Michel-Van Overtveldt, hebben een aantal Vlaamse en Waalse proffen in economie in een opiniebijdrage in de pers gewezen op de kwalijke gevolgen van de beslissing van de regering Michel om in de werkloosheidsuitkering te knippen. De Vlaming Prof. Johan Spinnewijn van de London School of Economics, is mede auteur van de studie “The optimal Timing of Unemployment Benefits. Theory and Evidence from Sweden.”. (zijn broer Frans Spinnewijn doceert economie aan de KULeuven)
De dynamiek in de tijd van het werkloosheidsverloop
Het Zweeds werkloosheidsstelsel is genereuzer dan het Belgische. De werklozensteun bedraagt bij aanvang 80 procent van het geplafonneerde laatste loon. In België bedraagt deze 65% en daalt naarmate iemand langer werkloos is. De uitkeringen in Zweden zijn net als bij ons onbeperkt inde tijd. In 2001 besliste de Zweedse regering een verlaging van de uitkering van een werkloosheidsduur van 20 weken. Op basis van deze hervorming kon nagegaan worden hoe groot het netto- impact is van financiële prikkels in de werkelijkheid. Prof. Spinnewijn schrijft in het bulletin “Leuvense economische standpunten” in dit verband het volgende op basis van de tabellen die in de studie gepubliceerd worden. De hervormingen sporen met de algemene roep om de uitkeringen te verlagen naarmate iemand langer werkloos is. Het belangrijkste argument dat daarvoor gebruikt wordt is: iemand zal zich meer inspannen om een job te zoeken, bij het begin van zijn/haar werkloosheidsperiode als hij/zij weet dat de uitkering daalt naarmate men langer werkloos is of zelfs wegvalt. Prof. Spinnewijn verwijst naar de studie over Zweden om te stellen dat dit argument geen steek houdt. Volgens hem ligt de hoofdreden in het “dynamisch karakter” van het werkloosheidsverloop. Dat dynamisch karkater hangt hij op aan twee begrippen: in het jargon “de dynamische selectie” of ”de” werkloze bestaat niet en de duurafhankelijkheid of het verzekeringsprincipe tegen inkomensverlies. In de dynamische selectie wijst de auteur op de grote verscheidenheid in de werklozenpopulatie zelf naargelang de werkloosheidsduur. In een groep langdurig werklozen zullen wellicht meer oudere werknemers zitten, in de groep van net werkloos eerder jongeren. De heterogeniteit in functie van de werkloosheidsduur zijn belangrijk voor het afwegen van de parameters voor een optimale werkloosheidsvergoeding. Ouderen hebben wellicht meer vermogen en spaargeld om een periode van werkloosheid te overbruggen dan jongeren, maar ouderen liggen ook minder goed in de markt voor een job. Bij jongeren is het omgekeerd: ze hebben minder financiële reserves, maar liggen beter in de ‘arbeidsmarkt’. Werklozen zijn dus niet allemaal gelijk. Naargelang van de omstandigheden, zoals het opleidingsniveau of de gezinssituatie werkt de stimulans van dalende uitkeringen beter voor de ene dan voor de andere werkloze. Een sterk dalende uitkering als enige factor om harder naar werk te zoeken en het te vinden is simplistisch. En dan de duurafhankelijkheid? Naarmate iemand langer werkloos is vermindert het effect van de lagere uitkering om werk te vinden. Immers, als een werkgever de keuze heeft tussen twee gelijke kandidaten, zal hij de kandidaat aanwerven die minder lang werkloos is. Daarenboven vermindert na verloop van tijd de motivatie om werk te zoeken en worden de vaardigheden geleidelijk aan uitgehold. Een lagere uitkering zal dus de kansen van langdurig werkloze daarom niet verhogen.
Verzekeren tegen inkomensverlies
Bij dit alles zeggen de economen dat, één van de basisdoelstellingen van het werkloosheidsstelsel wordt uitgehold. Namelijk mensen verzekeren tegen inkomensverlies. Langdurige werklozen beschikken naast een bescheiden uitkering over weinig spaarcenten. Ze hebben ze gebruikt om de gevolgen van de inkomensdaling op hun consumptie op te vangen. Een euro is voor langdurig werklozen meer waard dan wie nog maar net zijn job verloren heeft. Prof. Spinnewijn: “Uit ons empirisch onderzoek blijkt dat de consumptie uitgaven van werklozen drastisch afnemen. In de eerste 20 weken is sprake van een daling van met “slechts” 4,4 procent. Via “consumption smoothing” slagen de werklozen erin de shock van hun inkomensdaling op te vangen. De tabellen tonen dat de consumptie nadien verder afglijdt. Voor mensen die langer dan 20 weken werkloos zijn is de consumptiedaling gemiddeld zelfs 9,1 procent. Ons onderzoek bewijst dat de verzekeringswaarde van de uitkering toeneemt naarmate iemand langer werkloos blijft. Inkomenssteun wordt dan belangrijk om de consumptie enigszins op peil te houden.” Om die reden zou het economische efficiënter en socialer zijn de uitkering te laten stijgen met de werkloosheidsduur in plaats van ze te doen dalen. Prof. J. Spinnewijn besluit over de Zweedse studie waaraan hij meewerkte het volgende in “Leuvense standpunten”. “Beide fenomenen (afnemend effect van lagere uitkeringen in de tijd en zwaar dalende inkomens voor elementaire levensbehoeften) vormen een duidelijk argument tegen de Zweedse hervormingen van 2001. Onze empirische resultaten onderbouwen de stelling dat dalende uitkeringen wellicht geen optimaal tijdsprofiel zijn voor werkloosheidsuitkeringen. Bij langdurige werkloosheid neemt de effectiviteit van financiële en andere prikkels af. Voor langdurig werklozen neemt de consumptiecapaciteit zo af, dat er inkomensondersteuning nodig is. Vanuit maatschappelijk standpunt is het daarom wenselijk met lagere uitkeringen te starten en ze daarna te laten toenemen. Dat betekent dat de in België op stapel staande aanscherping van de degressiviteit van de uitkeringen een slechte zaak is”.
De conclusie van de opiniebijdrage in de pers van de 15 ondertekenende professoren aan beide zijden van de taalgrens, waaronder ex-minister Frank Vandenbroucke, ligt in het verlegde van de Zweedse studie: “De conclusie van de Zweedse studiekan niet zomaar veralgemeend worden. Maar je kunt er niet omheen dat de aanbeveling van de Zweedse studie over het uitkeringsstelsel heel duidelijk is, en dat ze op zijn minst vragen doet rijzen over de “arbeidsdeal” van de regering L. Michel- J. van Overtveldt om de werkloosheidsuitkeringen in de tijd sneller te doen dalen. De werkloosheidsuitkeringen nog sneller doen dalen over de tijd is net het omgekeerde van wat uit economisch standpunt te verantwoorden is. Daarom zou de regering dit best eerst grondig laten onderzoeken vooraleer ze beslissingen neemt met zeer negatieve gevolgen voor één van de fundamenten van de welvaartsstaat”.
Besluit
De geschiedenis leert dat werklozen één van de goedkope zondebokken zijn voor een falend sociaaleconomisch systeem. Ze worden constant vanuit bepaalde milieus van patronaat en politieke rechterzijde beschouwd als van slechte wil die alles doen om niet te moeten werken. En die dus de zweep van de korting op uitkeringen moeten voelen. Terwijl de grote meerderheid wel wil werken, maar dan niet als “working poor”. Tegelijk zijn ze voor diezelfde middens noodzakelijk als arbeidsreserveleger, als een stille kracht om lonen en arbeidsvoorwaarden naar beneden te drukken. Langs de andere kant moeten ze psychologisch en financieel worden klaargestoomd om, eens op de arbeidsmarkt, de sociale dumping te aanvaarden.