Naar aanleiding van de discussie over 100 jaar Russische revolutie werd er in de media ruim en meestal eenzijdig aandacht aan besteed. Het was een revolutie die, zoals de Amerikaanse journalist John Reed (die de revolutie ter plaatse meemaakte) in zijn verslagboek schreef “Tien dagen die de wereld deden wankelen”.
Deze maand is het exact 100 jaar geleden dat de Russische revolutie plaatsvond o.l.v. VladimirLenin (Vladimir Ilyich Ulyanov) (foto links) die met de hulp van Duitsland uit zijn ballingsoord in Rusland was aangekomen in Petrograd (nu Sint-Petersburg). Hij bracht met zijn partij, de bolsjewieken , de sovjets aan de macht (volgens de Westerse Gregoriaanse kalender 7-8 november 1917). Het schokte de kapitalistische wereld! De Westerse militaire machten vielen Rusland binnen. Een lange, bloedige burgeroorlog was het resultaat.
Sovjet-Unie: tussen kapitalisme en socialisme
Je kunt niks zinnigs zeggen over 100 jaar Oktoberrevolutie zonder over Josef Stalin (Josef Dzjoegasjvili), (foto rechts) de opvolger van Lenin, en het stalinisme te spreken dat na de burgeroorlog een hoofdkenmerk was van de jonge Sovjetstaat. Natuurlijk hangt het ervan af wie erover spreekt. Tegenstanders van het socialisme kwijlen van goesting om stalinisme, communisme en socialisme op één hoop te gooien. Dat is ook het doel. En dit om de legitimiteit en de hoop op een ander maatschappelijk democratisch bestel dan het kapitalistische te delegitimeren. Ze verwijzen zelfs naar vele juiste feiten. Maar er is ook het gezegde dat, als men soms de waarheid spreekt dan liegt men nog.
Het is dan ook geloofwaardiger de kritiek op het stalinisme uit onverdacht communistische hoek te horen. Immers, in de eerste plaats waren de communisten het slachtoffer van het stalinisme. Het lijstje zou lang zijn van communisten in de jonge Sovjetstaat en in Oost-Europa die geleden hebben en zelfs vermoord werden onder het stalinisme (ondermeer een strijdmakker van Lenin en Stalin, verantwoordelijk voor het Rode Leger: Leon Trotski) (foto links).
Een icoon van de communistische intellectuelen die o.i. met gezag over het stalinisme kon spreken was Jean Ellenstein (1927-2002). Hij was jood, verzetsman, lid van de Franse KP (PCF), historicus en adjunct directeur van het wetenschappelijk bureau van de Franse KP. Het verontwaardigd terugwijzen van de beschuldigingen over stalinisme door de communisten was voor hem onvoldoende. Hij was grote voorstander van het bestuderen van het stalinisme door links. Voor hem lagen de oorzaken van het stalinisme in de Russische geschiedenis en niet in het concept van het socialisme als zodanig. Het socialisme in het Westen zou radicaal van dat van de Sovjet-Unie moeten verschillen gezien de totaal andere context, stelt hij in 1981.(zie verder Gramsci). De Sovjet-Unie mocht niet als model van het socialisme worden beschouwd voor het Westen. Voor J. Ellenstein was het bestel in de Sovjet-Unie, o.i. terecht, een intermediaire fase tussen kapitalisme en socialisme, anderen spraken van een “primitief socialisme”.
Volgens Jean Ellenstein voorspelde Lenin na de eerste revolutie van 1905 dat de dictatuur van het proletariaat een Sovjet- macht zou zijn, een macht zonder politie, bureaucratie en een staand leger, een macht van het volk. De latere ontwikkelingen hebben duidelijk gemaakt dat Lenin het niet bij het rechte eind had. Want de Russische revolutie van 1917 werd gevolgd door en voorgezet in een burgeroorlog. De bolsjewiki van Lenin moesten de revolutie verdedigen tegen de witte terreur van de tsaristen, aristocraten, adel die werden gesteund door de interventielegers van Westerse landen, waaronder Frankrijk, De Verenigde Staten, Groot Brittannië en Polen en vele andere kapitalistische landen. Er heerste hongersnood en epidemieën. Het was onmogelijk de Witte terreur en de Westerse legerkorpsen te vernietigen zonder het Rode Leger en zonder de geheime politie en de Tsjeka. Na de gruwelijke burgeroorlog in de jonge Sovjetstaat waren er in 1922 nog slechts 1,1 miljoen arbeiders over in de industrie van de 3,5 miljoen in 1913. De kaders van de bolsjewieken werden in groten getale gedood: een belangrijk deel ervan bevond zich in het Rode Leger, een ander gedeelte in de leiding van de Staat en de Partij.
De hardnekkige tradities van het tsarisme
Dat betekende dat in de volgende periode, na 1922, waarin de basis gelegd werd voor de zware industrie, een nieuwe arbeidersklasse werd gevormd, bijna uitsluitend afkomstig van de boerenbevolking. Tevens was het bureaucratisch apparaat nog grotendeels intact vanuit de tsaristische tijd. Bijgevolg ontstond een situatie zonder voorgaande. De nieuwe Sovjetstaat, ontstaan uit de proletarische revolutie, moest haar reproductie, haar voortbestaan, verwezenlijken in omstandigheden waarin de heersende elite o.l.v. de bolsjewieken niet de hegemonie had (cfr verder A. Gramsci), maar diepgaand werd beïnvloed door de achterlijke tradities uit het tsarisme en opvattingen van de boerenstand. Wellicht is het die contradictie die de verdere evolutie van de Sovjet-Unie verklaart: politieke centralisatie, de bureaucratie, de grote rol van de Tsjeka en repressie. Men kan zich zelfs afvragen of de Sovjet-Unie na de burgeroorlog niet de enig mogelijke weg heeft gevolgd om haar reproductie en haar latere ontwikkeling veilig te stellen? (ook tegen de pogingen van Hitler en zijn Westerse kapitalistische trawanten om dit embryo van een andere maatschappij te vernietigen). De reactionaire interventie slaagde er niet in de Oktoberrevolutie te verslaan, maar resulteerde wel in de verwoesting van het land en de Sovjet- democratie. Er werd een oorlogscommunisme gecreëerd om prioritair de zware industrie te ontwikkelen,de mijnbouw, havens en transport, het onderwijs,…
De Sovjet- democratie werd dus niet door Lenin en de Bolsjewiki vernietigd, haar vernietiging was het resultaat van de objectieve omstandigheden van de burgeroorlog. De grote tegenspraak en tragedie van de Russische revolutie was dat het een volksrevolutie was, die werd gemaakt door een minderheid van het volk. Door arbeiders en soldaten. Het repressieve regime in de Sovjetstaat onder Stalin was geen uitzondering in de geschiedenis. Het moest qua moorddadigheid niet onderdoen voor andere regimes. Om het bij Rusland te houden: het omver geworpen tsaristisch regime overtrof veruit de slachtoffers van het stalinistisch Rusland. Het kapitalistische regime is opgebouwd uit de gruwelijke organisatie van de slavernij, de onderdrukking en grondstoffenroof door het kolonialisme (cfr. onze koning Leopold II), het voeren van oorlogen en het bestrijden van klassenvijanden.
De Sovjets en de bolsjewiki moesten, om de macht in de burgeroorlog te behouden, politieke terreur aanwenden: het Rode Leger en de Tsjeka tegen de contrarevolutionairen. Het is dus na de burgeroorlog niet meer mogelijk op een zinvolle manier over democratie in de Sovjet-Unie te spreken. Jean Ellenstein verwijst naar de Duitse communiste Rosa Luxemburg die aan de vooravond van de (mislukte) Duitse revolutie schreef dat de onderdrukking van de democratie in de Sovjet Unie tragisch is. Je kunt geen democratie in de partij hebben zonder democratie in het land. Het is onmogelijk om de vrijheid van de partijleden te beperken en de persvrijheid en de politieke rechten in het algemeen te beknotten en tegelijk de bureaucratie te bestrijden, schreef ze. Jean Ellenstein: “Wat is het werkelijke probleem van wat we stalinisme noemen? Het stalinisme werd niet uit Stalin geboren. Het was het resultaat van de voorwaarden waaronder de Sovjet- revolutie zich in en na de burgeroorlog ontwikkelde. Het was het resultaat van de geweldige macht van de staat, zonder tegenmacht , zonder Sovjet- democratie”.
Socialistische experimenten
De Russische revolutie had net zoals in vele andere gevallen zoals bijv. In China dus zijn eigen nationale kenmerken met een eigen taal en cultuur, demografie, sociaal- economische ontwikkeling. Lenin is ervan overtuigd dat de Russische arbeidersklasse, boeren en intellectuelen de macht alleen zullen kunnen behouden en verdiepen als in andere kapitalistische landen van Europa evenzeer tot de revolutie wordt overgegaan. Maar dat inter-nationalisme van Lenin, zeker bij Stalin, verborg een strategie van de nationale revolutie in Rusland. Het internationalisme van de Russische revolutionaire beweging was een kader waarin de arbeidersklasse in andere Europese landen zou kunnen mobiliseren als steun aan de Russische nationale revolutie, waarin geen ruimte was voor een eigen weg naar het socialisme. De geschiedenis nadien zal leren welke zware hypotheek dit “inter-nationalisme” heeft gelegd op de ruimte van Europese linkse partijen om een eigen democratisch socialisme in Europa tot stand te brengen. Om het plaatje te vervolledigen werd die ruimte ook verkleind door de agressie van het Westers imperialisme (een constante in de geschiedenis sinds Napoleon), om het grondstofrijke en vruchtbare Rusland te veroveren en op te splitsen. In de 20e eeuw waren er de Westerse interventielegers in de Russische burgeroorlog (1917-1922), dan was er in 1940 Operatie Barbarossa van Hitler, nadien de Koude Oorlog o.l.v. de Verenigde Staten en de NAVO ( zij voedden de paranoia bij de stalinistische regimes die dan op hun beurt de kans gaven aan de vijanden van het socialisme, het socialisme als democratisch alternatief voor het kapitalisme te discrediteren).
Socialistische experimenten vanuit de nationale context mislukten in die geopolitieke verhoudingen. Het Joegoslavische communistische experiment van J.B. Tito , het socialisme met een menselijk gezicht in Tsjecho-Slowakije (Alexander Dubcek), de West Europese eurocommunistische strategie, dat alles botste op de grenzen van het blokdenken.
Sovjet-invloed buitenland
In haar buitenlandse politiek streefde de Sovjetstaat naar vreedzame coëxistentie en ontspanning. Ze hielp de volkeren en landen in hun strijd tegen het Westers neokolonialisme en imperialisme. Economisch bijvoorbeeld door de hulp voor de bouw van de Aswanstuwdam in Egypte (1960-1970), de economische hulp aan het geboycotte Cuba, denk ook aan de luchtafweerraketten van Sovjetmakelij in Vietnam tegen de Amerikaanse bommenwerpers. Tegelijk voerde de Sovjetstaat een politiek van hegemonie tegenover de Oost-Europese landen, tegenover China,…Ook hier zaten heel wat tegenstrijdigheden wat noopte tot een eigen onafhankelijke Europese internationale politiek, ten aanzien van de VSA, maar zeker ook van Moskou. Zoals bijv. de Joegoslavische president J.B. Tito probeerde- tot woede van Stalin- en de oprichting van de groep van niet-gebonden landen (samen met Egypte- Nasser, India- Nehru, Indonesië- Soekarno en China-Mao).
Vergeten we ook niet dat het bestaan van de Sovjet-Unie alleen al een positieve invloed had op de uitbouw van de West-Europese welvaartsstaten na de Tweede wereldoorlog. In de jaren van Koude Oorlog wilden de Westerse elites niet alleen de rode vijand achter het IJzeren Gordijn indammen, maar ook neutraliseren aangezien er in West-Europa een sterke linkse beweging bestond met grote communistische- en sociaaldemocratische partijen. De hefboom daarvoor was de uitbouw van de sociale zekerheid om te bewijzen dat ook zonder de communisten aan de macht de arbeidersklasse een zorgeloze toekomst te wachten staat. Na de Tweede Wereldoorlog werd de grootste sociale vooruitgang geboekt omdat de kapitalisten bereid waren tot een compromis met de sociaaldemocratie , uit schrik dat het communisme de machtsverhoudingen in West-Europa zou bedreigen. In de christelijke arbeidersbeweging was het ordewoord, “maak van de arbeiders kleine burgers in plaats van klassenbewuste arbeiders”. De grote baas van het ACW in de jaren vijftig- zestig P.W. Segers was ervan overtuigd dat een “breed katholiek front moest gevormd worden als dam tegen het communisme. Het enige verweermiddel daartegen lag volgens hem in een sociaal-progressieve volkspartij”.
Hegemonie
Het Sovjet- Internationalisme werd geplaatst tegenover de nationale weg naar het socialisme. Het was een verkeerd begrepen inter-nationalisme, het werd een soort kosmopolitisme (zoals we vandaag zien bij het mondiale neoliberalisme o.l.v. de Angelsaksische concepten). Het argument was ondermeer dat de nationale cultuur en de nationale staat eigenlijk bijverschijnselen zijn van het kapitalisme. Daaruit vloeide voort dat de arbeidersbeweging slecht kan succes hebben in de mate zij bewust de nationale factor als politieke factor afwijst en bestrijdt. Het Communistisch Manifest vertelt ons iets anders:“…Doordat het proletariaat moet beginnen met de politieke macht te veroveren, zich tot nationale klasse te verheffen, zichzelf als natie te constitueren, is het zelf nog nationaal, zij het dan ook niet in de zin van de bourgeoisie. Het proletariaat van ieder land moet natuurlijk het eerst met zijn eigen nationale bourgeoisie afrekenen”.
Met het Communistische Manifest in het achterhoofd, vond de Italiaanse marxist Antonio Gramsci (1891-1937) (foto)een aanknopingspunt voor zijn hegemonie- theorie. Ook het stalinisme in de Sovjet-Unie en Italië in de interbellum- jaren van vorige eeuw deed hem als communist veel vragen stellen. Hij vroeg zich af hoe het mogelijk was dat de Italiaanse arbeidersklasse ondanks de zware sociaal- economische crisis toch voor een ideologie als het fascisme koos, dat regelrecht tegen hun belangen inging? In zijn gevangenisgeschriften ( opgesloten onder het fascistisch regime van B. Mussolini, jaren dertig vorige eeuw), kwam hij tot het begrip van de hegemonie van de heersende klasse. Hij stelt dat de klassenstrijd niet mondiaal is, niet in het luchtledige, maar in een welbepaalde culturele ruimte, de natie. Een arbeidersklasse kan slechts de heersende klasse worden, als zij eerst of tegelijk de leidende ideologische heersende klasse wordt in de eigen natie. De suprematie van een klasse hangt niet zozeer af van haar controle over het staatsapparaat, die het haar moet mogelijk maken dwang en geweld in te zetten via gerecht, politie en leger, tegen overheerste klassen of sociale groepen. Essentieel is dat ondergeschikte groepen zichzelf herkennen in de levensbeschouwing, de ethiek, de ideologie van de leidende klasse. Dat zij haar opvattingen aanvaarden als algemene maatstaf van het denken en handelen binnen de natie en het als ‘Algemeen Belang’ zien of het ‘gezond verstand’.
Naar systeemcrisis?
De hegemonie van de arbeidersklasse, het volk kan niet de vorm aannemen van een klassendictatuur. De nieuwe heersende klasse vestigt haar ideologische leiding niet door tabula rasa te maken van de bestaande overgeërfde culturele inhouden en vormen. Zij elimineert slechts wat onverenigbaar is met de onmiddellijke materiële klassenbelangen. Wel geeft zij aan de oude vormen en gedachten een nieuwe interpretatie. Zij herschikt de bestaande ethische en culturele concepten in functie van haar eigen klassenbelangen, die per definitie in tegenstelling zijn tot de vroegere machtselite. De ideologie van de heersende klasse kan niet anders zijn dan de uitdrukking – zij het een nieuwe uitdrukking – van de nationale cultuur. Zoniet kan het volk zich niet herkennen in deze ideologie en slaagt de nieuwe klasse er niet in haar hegemonie te vestigen. Gramsci overstijgt hiermee de tegenstelling tussen klassenstrijd en nationalisme. Men kan zeggen dat de verovering van de hegemonie in de natiestaat dè politieke uitdrukking is van de klassenstrijd. En dat “nation building” ten bate van het volk slechts kan doorheen een lang proces van klassenstrijd, tegelijk op het sociaal- economische- (lonen, arbeidsstatuten, fiscaliteit, de overheidsrol, bedrijven, sociaal beleid, sociale zekerheid,…), ideologische- (cultuurstrijd, media, onderwijs,…) en het politieke vlak. Gramsci staat niet alleen met zijn beschouwingen bij latere marxistische ideologen.
Zoals Jurgen Habermas. Hij spreekt van een systeemcrisis die zich uitdrukt in een identiteitscrisis van het systeem. Zij wordt wel ingeleid door economische oorzaken, maar krijgt slechts haar volle en eigen gestalte wanneer zij een crisis wordt van de instituten die de identiteit van een sociaal systeem bepalen en verzekeren. Het bewijs van de stelling dat het huidig mondiaal neoliberaal kapitalisme door de crisis in het hart zelf wordt geraakt, kan alleen geleverd worden door te bewijzen dat het systeem zijn eigen legitimiteit niet meer kan reproduceren bij het volk. In de huidige crisis anno 2017 zitten we daar nog veraf.
De heersende plutocratische elites blijken heel wat afleidingsmaneuvers in petto te hebben en een vals bewustzijn te creëren, over immigratie, werklozen, individualistische concepten, de eeuwig gevaarlijke Rus, via media, onderwijs, reclame, enz. Er is vandaag een objectieve noodzaak aan een politiek- democratische- en economische- ecologische revolutie om de toekomst van de planeet, de welvaart en het welzijn voor de volkeren te bewerkstelligen. Hier en daar wordt eraan gewerkt, er zijn lichtjes in het donker, maar de krachten voor een alternatief zijn nog marginaal, niet op het niveau om de grote, existentiële uitdagingen, en de plutocratische elites die er profijt van hebben, uit te dagen.
(cfr. “Stalinisme en destalinisatie”, Verslag Amsterdams Congres mmv. Jean Ellenstein, Roy Medvedev, Ernest Mandel ,Jaap Wolff, e.a, 347 blz., Kritiese bibliotheek, Van Gennep, 1981) en Jef Turf , “Memoires”: “Stalinisme versus eurocommunisme”, 2012, Lannoo). Vlaamse Socialistische Beweging, www.V-SB-net, “11 juli 2017: Vlaanderen herdenkt de Russische Oktoberrevolutie en de Raad van Vlaanderen”).